Op de grond van het plein waarnaast ik woon ligt een grote, witte tegel met de volgende inscriptie:
“Ik heb veel gereisd in mijn leven, maar nergens zag ik zo’n mooie stad als Antwerpen.”
De stad waarin ik woon is wellicht niet de mooiste op deze aardbol – die titel gun ik aan Parijs, met haar majestueuze architecturale schoonheid en haar moeilijk te overtreffen charme – maar tijdens mijn vele reizen naar steden op vrijwel elk continent bevond ik me zelden in zo’n veelzijdig oord als Antwerpen. Ook al ben ik geen Sinjoor, en zelfs geen Pagadder (dat zijn de benamingen die men geeft aan mensen die Antwerps bloed hebben), toch voel ik me Antwerpenaar. Bijna twee jaar was New York, de stad waar velen van dromen, mijn thuisbasis, maar ik miste Antwerpen. Een gemis dat ik niet had kunnen voorspellen toen ik op het vliegtuig naar The Big Apple stapte, maar dat me toch langzaam maar zeker bekroop.
Ik miste haar kronkelende steegjes rond de Grote Markt waarin ik rondslenterde onder het zomers avondrood. Melig maar waar. Haar propvolle Vogeltjesmarkt waar Antwerpenaren elke zaterdag Marokkaanse pannenkoeken eten, champagne drinken en zich een breuk lachen (wat vaak het gevolg is van champagneconsumptie). Haar winkeltjes in de Kloosterstraat die zondag open zijn en geuren naar oude boeken en antieke meubels (en ook nieuwe, heel dure meubels). Haar Botanische tuin, waar een Araucaria Araucana staat, een stekelige slangenboom die ik aan iedereen wil tonen, en waar duizenden plantensoorten worden gekweekt voor het Tropisch Instituut, waar we ons allemaal laten prikken tegen tsétsévliegbeten als we naar de Savanne afreizen.
Ik miste het Conscienceplein vol hobbelige keien, met het standbeeld van een zittende Hendrick Conscience, de man die zijn Vlaamse volk leerde lezen toen Frans de dominante taal van de literatuur was, en de ’s avonds prachtig verlichte Carolus Borromeuskerk, waar Hendrick eeuwig naar staart. Soms staar ik met hem mee, onder het geluid van de straatviolist wiens snaargestrijk mijn mijmeringen vergezelt. Ook melig, maar ook waar. Alles wat ik hier schrijf, is waar.
Ik miste de Onze Lieve Vrouwe-kathedraal met haar onafgewerkte toren – een Gotische parel die de stad in 1521 niet kón voltooien, omdat het geld op was. Vind dat maar eens, een asymmetrische kathedraal, ik daag u uit!
Zelfs de Antwerpse tongval miste ik.
U ziet, hoezeer ik ’t Stad miste! En daarom nam ik afscheid van New York, de acht miljoen mensen en de twee miljoen ratten die er wonen. (Mijn Chinees sterrenbeeld is rat – vandaar dat ik, uit sympathie voor deze uiterst intelligente knaagdieren, ze even vermeld. Jammer genoeg heb ik zelf nooit één van mijn soortgenoten mogen ontmoeten in New York.)
Ik ben trots (en dat woord gebruik ik enkel als het onderwerp van mijn trots dit werkelijk verdient) op mijn stad. Op haar verwezenlijkingen, haar charisma en haar metropool karakter. Want met haar meer dan een half miljoen inwoners kan Antwerpen, naast de grootste stad van Vlaanderen, een ware metropool genoemd worden. De etymologische verklaring van het Griekse woord ‘metropool’ is ‘moederstad’, maar in mijn vorige zin betekent het ‘wereldstad’, en wel één die hoog scoort op alle vlakken. Antwerpen barst van het talent, en dat uit zich op architecturaal, cultureel, gastronomisch, kunstzinnig, literair, en economisch niveau.
Dat laatste heeft ze te danken aan haar gigantische haven, ooit de grootste ter wereld. Shanghai heeft ons uiteraard overtroffen – wat je ook doet, er is altijd een Chinees die het beter doet. Deze haven is de toegangspoort voor goederen uit de hele wereld, zoals exotisch wengéhout, Ecuadoriaanse bananen en Colombiaanse cocaïne. De twee laatste worden traditioneel samen verscheept: in 2021 onderschepte de douane in de bananencontainers maar liefst negentig ton van het witte poeder, met een straatwaarde van 13 miljard euro. De kartels kan veel verweten worden – overvolle afkickklinieken bijvoorbeeld – maar niet een gebrek aan ambitie.
Vooraleer ik uiteenzet dat Antwerpen wel meer te bieden heeft dan een overvloed aan geestesverruimde middelen, ben ik u een uitleg schuldig over haar naam. Het is een samenvoegsel van de woorden ‘ant’ en ‘werpen’, die de etiologie, of haar mythologisch ontstaansverhaal, onhult. Een tyrannieke reus, Druon Antigoon geheten, liet geen enkele scheepvaarder de Schelde, een rivier die Antwerpen opdeelt in een linker- en rechteroever, oversteken zonder de betaling van een zware tol. Wie weigerde, hakte hij de hand af. Silvius Brabo, een moedige soldaat van het kaliber dat vandaag ver te zoeken is, had op een dag genoeg van dit kapitalistisch circus. Hij gaf de geldlustige reus een koekje van eigen deeg en wierp de afgehakte reuzenhand in de stroom. Vandaar dat chocoladewinkeltjes in Antwerpen vandaag toeristen in ’t zak zetten met veel te dure handvormige koekjes.
Een ander element dat de Antwerpse economie stimuleert, is de steen die elke vrouw om haar vinger wilt. Bijna elke diamant die men in Afrikaanse en Russische mijnen opgraaft, vindt zijn weg naar de diamantbuurt in Antwerpen, waar ook de op één na grootste joods-orthodoxe gemeenschap ter wereld vertoeft. Toeristen vergapen zich aan hun folkloristische kledij, pijpenkrullen en platte bonthoeden waar ze een plastieken zak overtrekken wanneer het regent.
Dit allemaal wetende, hoeft het u niet te verbazen dat de eerste handelsbeurs ter wereld hier werd opgericht. In de Lange Nieuwstraat, dezelfde straat waar ik twaalf jaar, in uniform, schoolliep bij het Instituut van de Dames van het Christelijk Onderwijs. Ik ging er met zware tegenzin naar de turnles, en leerde er wiskundige bewijzen waar ik geen snars van begreep, vanbuiten. Ik ontdekte er ook de fundamentele ideeën van de westerse filosofie, ontcijferde teksten van Romeinse orators, en leerde Engels en Duits spreken. Frans werd er ook onderwezen, maar dat sprak ik thuis al.
Iets verderop richtte Christoffel Plantin de Officina Plantiniana op, die in 1570 de grootste drukkerij ter wereld werd. Hij drukte er literaire topwerken die het westers denken mee bepaald hebben, zoals het eerste Nederlandse woordenboek, de eerste atlas, en ook de
Biblia Regia, een vijftalige katholieke Bijbel, op perkament. Hierin schreef de theoloog Arius Montanus (1527 – 1598) als proloog:
“Christoffel Plantijn, terecht beroemd om zijn drukkunst, die alle andere kunsten doet leven. Zijn sterke intelligentie en bewonderenswaardige kennis, zijn noeste werkkracht en inspanningen, zijn nauwgezetheid in wat dan ook. Alle lof schiet tekort.”
Een paar eeuwen later, in 1928, startte de bouw van de zogenaamde Boerentoren in Art Nouveau-stijl, die de eerste Europese wolkenkrabber zou worden. Een prachtige verzameling huizen in dezelfde, toenmalig avant-gardistische stijl, die zich kenmerkt door het gebruik van veel glas, lood, en natuurlijke motieven, bevindt zich in de Antwerpse Zurenborgwijk.
De overgrootvader van de huidige Koning Filip, naar wie ik gaarne verwijs als Filip de Flauwe, omdat hij, tja, flauw is, was Koning Leopold II, een opvliegend ventje met een grote snor en een nog grotere grootheidswaanzin die zich vertaalde in grootschalige urbanistische projecten. Twee van die projecten waren de lange, brede Leien vol neo-classistische herenhuizen die de binnenstad doorkruisen, en een prachtig Koninklijk Museum van Schone Kunsten op de Leopold de Waelplaats. Het museum werd recent gerenoveerd, en huist een wonderlijke collectie met talrijke werken van enkele van de grootste Barokschilders in de kunstgeschiedenis, die het levenslicht zagen in… juist, Antwerpen.
Eén van die schilders verhief kunst tot een booming business, en verkocht zijn werken en masse aan alle Europese hoven. Hij zou vandaag geprijsd worden door de dikkerdjes van wat de Amerikaanse Democraten nu aanduiden als de Fat Acceptance Community, niet omwille van zijn talent, maar omwille van zijn thema’s: hij beeldde graag mollige deernes af, zoals ‘De Drie Gratiën’. Hij schilderde trouwens ook dikke mannen, zoals de god Bacchus, die niet terugschrikt voor het occasionele feestje met gefermenteerd druivensap. (Geef mij dan maar de jonge, gespierde Dyonisos van Carravaggio.) Als kunstliefhebber heeft u zijn naam al lang geraden: Pieter Paul Rubens. En als u geschoffeerd bent door het woord ‘dikkerdjes’, moet u een dikker vel kweken. Ooit was ik zelf ook een dikkerdje, dus ik mag het zeggen. (En ook al was ik nooit een dikkerdje, mocht ik het ook zeggen.)
Mijn stad is de thuishaven van 179 nationaliteiten, maar ook van grote namen in de mode-industrie. In de Antwerpse modeacademie studeerden modereuzen zoals Dries Van Noten en Ann Demeulemeester, die de Parijse catwalks al dan niet excentrieker tooien dan Christian Dior en Pierre Balmain. Geen wonder dat al die Hollanders hier komen shoppen.
U ziet, ik hou van mijn stad. Ze heeft een rijk verleden, en een beloftevolle toekomst. En ik hoop dat u ze ooit eens bezoekt, en uw zuurverdiende centen hier komt uitgeven. Want net zoals uw hydraterende gezichtscrème van L’Oréal, zijn we het waard.